2.141. Dit is een volk, dat is heengegaan: voor hen is, hetgeen zij verdienden en voor u is, hetgeen gij verdient, en gij zult niet worden ondervraagd over hetgeen zij deden.
2."142. De dwazen onder het volk zullen zeggen: ""Wat heeft hen van hun Qiblah, die zij volgden, afgekeerd?"" Zeg: ""Aan Allah behoort het Oosten en het Westen. Hij leidt, wie Hij wil naar het rechte pad""."
2.143. En zo hebben Wij u tot een verheven volk gemaakt, opdat gij getuige zult zijn tegenover de mensen en de Gezant zij een getuige tegenover u. Wij bepaalden de Qiblah, die gij volgdet slechts, opdat Wij hem, die de gezant van Allah volgt, onderscheiden van degene die hem de rug toekeert. En dit is inderdaad zeer moeilijk, behalve voor hen, die Allah heeft geleid. En Allah zal u uw geloof niet doen verliezen, voorzeker, Allah is Liefderijk en Genadevol jegens de mensen.
2.144. Waarlijk, Wij zien uw aangezicht zich naar de hemel wenden, daarom zullen Wij u tot beheerder maken van de Qiblah, die u behaagt. Wend daarom uw aanaangezicht naar de Heilige Moskee en waar gij ook moogt zijn, wendt uw aangezicht daarheen. En voorzeker, zij wie het Boek is gegeven, weten, dat dit de Waarheid is van hun Heer, Allah is niet achteloos ten aanzien van wat zij doen.
2.145. Zelfs al bracht gij elk teken aan degenen aan wie het Boek is gegeven, zouden zij nooit uw Qiblah volgen, noch kunt gij hun Qiblah volgen, noch zijn er onder hen, die de Qiblah van anderen volgen. En indien gij aan hun wens zoudt voldoen, nadat kennis tot u is gekomen, zoudt gij zeker tot de onrechtvaardigen behoren.
2.146. Degenen aan wie Wij het Boek hebben gegeven erkennen dit, zoals zij hun zonen erkennen, maar voorzeker, sommigen hunner verbergen de Waarheid tegen beter weten in.
2.147. De Waarheid is van uw Heer, schaar u daarom niet onder hen die twijfelen.
2.148. Iedereen heeft een richting, waarheen hij zich wendt, wedijvert daarom met elkander in goede werken. Waar gij ook zijt, Allah zal u allen tezamen brengen. Voorzeker, Allah heeft macht over alle dingen.
2.149. Vanwaar gij ook komt, wend uw aangezicht naar de Heilige Moskee, want dat is inderdaad de Waarheid van uw Heer. En Allah is niet achteloos ten aanzien van hetgeen gij doet.
2.150. Vanwaar gij ook komt, wend uw aangezicht naar de Heilige Moskee, waar gij ook zijt, wendt uw aangezicht daarheen, opdat de mensen, met uitzondering van de onrechtvaardigen geen bezwaar tegen u mogen aanvoeren - vreest hen dus niet, maar vreest Mij - en opdat Ik Mijn gunst aan u moge voltooien en opdat gij juist geleid moogt worden.
2.151. Omdat Wij uit uw midden een boodschapper hebben gezonden, die u Onze tekenen verkondigt, u zuivert, u het Boek en de Wijsheid onderwijst en u leert, hetgeen gij niet wist.
2.152. Gedenkt Mij daarom en Ik zal u gedenken en weest Mij dankbaar en weest Mij niet ondankbaar.
2.153. O, gij die gelooft, zoekt hulp met geduld en gebed, voorzeker, Allah is met de geduldigen.
2.154. En zegt niet van degenen, die voor Allah's zaak zijn gedood, dat zij dood zijn - neen, zij leven, maar gij bemerkt het niet.
2.155. En Wij zullen u een weinig beproeven door vrees, honger, verlies van bezittingen, levens en vruchten, maar verkondig blijde tijdingen aan de geduldigen,
2."156. Zij die, wanneer een rampspoed hen achterhaalt, zeggen: ""Voorzeker, wij zijn van Allah en tot Hem zullen wij wederkeren""."
2.157. Dezen zijn het, op wie de zegeningen en de barmhartigheid van hun Heer rusten en dezen zijn het, die de rechte weg volgen.
2.158. Voorzeker, Safaa en Marwah zijn onder de tekenen van Allah. Er rust derhalve op hem, die de Hadj (pelgrimstocht) doet, of (of soms) de Omrah verricht, geen blaam, indien hij om beiden (heen) loopt. En wie vrijwillig goed doet, voorzeker, Allah is Waarderend, Alwetend.
2.159. Voorzeker, degenen, die hetgeen Wij aan tekenen en leiding hebben nedergezonden, verbergen, nadat Wij zein het Boek aan de mensen duidelijk hebben gemaakt, zijn het, die Allah vervloekt en zij die het recht hebben te vervloeken, vervloeken hen ook.
2.160. Maar zij, die berouw hebben en zich beteren en (de Waarheid) verkondigen, dezen zijn het, tot wie Ik Mij met vergiffenis wend - Ik ben Berouwaanvaardend, Genadevol.