100.1.1. Bij de rossen die snel en snuivend ademen,
100.2.2. Die vonken uit de hoeven slaan,
100.3.3. En bij de dageraad plotseling een aan val doen.
100.4.4. Daarbij stof opwerpen
100.5.5. En zo door het midden der vijandelijke menigte zich een weg banen.
100.6.6. Voorwaar, de mens is ondankbaar jegens zijn Heer,
100.7.7. En waarlijk, hij is daar zelf getuige van.
100.8.8. En voorzeker, hij heeft een hevige begeerte naar rijkdommen.
100.9.9. Weet zo iemand dan niet, dat hetgeen in de graven is weder zal worden opgewekt?
100.10.10. En dat het innerlijk zal worden bekend gemaakt?
100.11.11. Dat hun Heer hen op die Dag volkomen kent?